Idjtihād

Het derde gezichtspunt

 

De regel اِنَّ الضَّرُورَاتِ تُبِيحُ الْمَحْظُورَاتِ – oftewel “Nood maakt het verboden geoorloofd” – is niet algemeen geldig. Wanneer een noodsituatie niet het gevolg is van een haram handeling, kan zij dienen als grond om iets wat verboden is tijdelijk toe te staan. Wanneer een noodsituatie daarentegen voortkomt uit eigen wangedrag of ongeoorloofd handelen, dan maakt die nood het verbod niet geoorloofd en vormt zij geen geldig excuus voor versoepeling of vrijstelling.

 

Zo is bijvoorbeeld iemand die zichzelf op verboden wijze bewust dronken maakt, volgens de islamitische geleerden volledig verantwoordelijk voor zijn daden in die toestand. Scheidt hij in die toestand zijn vrouw, dan is de echtscheiding rechtsgeldig; pleegt hij een misdrijf, dan wordt hij daarvoor bestraft. Wanneer zijn staat van dronkenschap echter niet voortkomt uit misbruik van zijn handelingsvrijheid, dan heeft een eventuele scheiding geen rechtsgeldigheid en wordt hij voor zijn daden niet gestraft.

 

Bovendien kan iemand die verslaafd is aan alcohol niet zeggen: “Het is een noodsituatie, dus het is mij toegestaan” – zelfs wanneer hij in hoge mate afhankelijk is geraakt van het gebruik van alcohol.

 

Tegenwoordig zijn er talrijke situaties waarin mensen verslaafd zijn geraakt aan bepaalde zaken die als een wijdverspreid probleem worden beschouwd. Omdat deze echter voortkomen uit misbruik van de vrije wil, uit ongeoorloofde neigingen of haram handelingen, kunnen zij geen geldige grond vormen voor toegestane uitzonderingen binnen de sharia. Een noodsituatie die op zulke wijze is ontstaan, kan dus geen grond vormen om haram in halal te veranderen.

 

Aangezien degenen die tegenwoordig ijtihad willen verrichten dergelijke zogenoemde noodsituaties als uitgangspunt nemen voor hun ijtihad, is hun ijtihad aards, begeertegedreven en filosofisch van aard. Zij kan dan ook niet als hemels worden beschouwd, noch in overeenstemming zijn met de islamitische wetgeving. Daarbij komt dat het ingrijpen in de goddelijke wetgeving van de Schepper van de hemelen en de aarde, en het zich mengen in de aanbidding van Zijn dienaren zonder Zijn toestemming, als verwerpelijk wordt beschouwd.

 

Zo vinden sommige achtelozen – om twee redenen – het wenselijk dat bepaalde sheāir, zoals de khutba (vrijdagpreek), niet langer in het Arabisch maar in de volkstaal worden voorgedragen.